Het gebeurde in Den Helder “Henk”

Het gebeurde in Den Helder “Henk”

Hans was twintig jaar, en woonde nog thuis. Een jaar of veertig geleden. Werkte bij een plaatselijke werf als bankwerker. Altijd vrolijk, en gek van voetbal. Zelf speelde hij ook. Niet dat het een topscorer was, maar hij genoot ervan. En was zelfs gevraagd om vast bij een club te komen spelen. Zijn vader zag er echter geen brood in. Wie weet hoe anders het misschien had kunnen gaan. Het leven is vol beslissingen. Hij had ook altijd iets bijzonders, en kwam nog wel eens met één of andere verwonding thuis. Na de voetbal krijg je dorst, en dan smaakt bier toch eigenlijk het best. Maar altijd op de fiets, dat wel. Zo was het ook weer eens laat geworden, en Henk pakte zijn fiets. Het was al koud geworden zo tegen de winter aan. Na eerst een stuk te hebben gelopen met de fiets aan zijn hand was daar de eerste poging. Met een stevige zwaai lukte het om op de fiets te stappen. Dat ging goed. En onderweg naar huis kreeg hij weer meer vertrouwen. Zo veel zelfs dat hij van het dijkje ging zonder te remmen. Om vervolgens rechtdoor de sloot in te duiken. Het was zo’n moddersloot die al tien jaar niet was uitgebaggerd. Pikzwart kwam hij weer boven water. Kroop op de kant, en zat daar even de boel te overdenken. Opeens bedacht hij dat de fiets nog in de sloot lag. Henk stapte direct de sloot weer in. Viste met zijn armen onder water, en wist de fiets aan het stuur uit de sloot te trekken. Thuis gekomen kon hij niet naar binnen. Zijn sleutels was hij kwijt. Het ouderlijke schuurtje was nog open. Er stonden nog wat tuinstoelen opgeslagen, en daar kon hij wel op slapen dacht hij. Een oud dekkleed trok hij over zich heen. En viel zo in slaap. Zijn jongere broer wilde ’s morgens zijn fiets pakken om naar school te gaan. En kreeg de schrik van zijn leven. Een zwart gezicht, met die witte ogen. Zwarte piet was vroeg dit jaar. Ach, het was nooit saai. Moeders zorgde altijd weer. Maar was daarna weer streng. Want ’s nachts vissen en overdag netten drogen was er niet bij. Het werk wacht. Zij stuurde hem naar boven om te douchen.

Ondertussen had zij de fiets afgespoten, en kon er weer mee door. Henk had nog snel een stuk brood genomen. Nog half verdwaasd zat hij op zijn stoel. Moeders trok ondertussen zijn sokken aan. En knoopte zijn overhemd dicht. Ze begeleide hem naar de nog natte fiets. En zette hem erop. Het tuinhek stond nog open. Een flinke zet van moeders, en Henk vloog de tuin uit. Nog verdooft van de vorige avond zwaaide hij van links naar rechts over de weg. Tot de hond van de buren de weg overstak. Henk remde uit volle kracht. Maar de remmen waren nog nat van de wasbeurt. Er was geen spoor van remmen te bekennen. En Henk reed door de heg deze keer links de sloot in. Deels nuchter voelt dat toch anders aan. Voor de tweede keer trok hij zijn fiets uit de sloot. Eenmaal thuis gekomen kreeg hij de volle laag van zijn moeder. Maar wat was dit nu? ‘Waar is je fiets?’
‘Waar sta ik mee in mijn handen dan’, zei Henk. ‘Verrek, dit is mijn fiets niet.’ even later stond Henk opnieuw tot zijn middel in de sloot. Vissend naar zijn eigen fiets. Het verhaal is nog vaak verteld in de familie. Onder veel gelach, met uiteraard een drankje. Wat er ook gebeurd, de fiets moet mee. Die laat je niet staan.
[wp_ad_camp_1]

About The Author

Martin van Gijn

Other posts by

Author his web sitehttp://martinvangijn.nl

18

06 2012

Your Comment